Verschillen in bijstandsafhankelijkheid tussen herkomstgroepen
1. Inleiding
Er zijn verhoudingsgewijs veel bijstandsgerechtigden met een herkomst buiten Nederland, en in het bijzonder een herkomst buiten Europa. Eerder onderzoek liet zien dat deze verschillen niet volledig samenhangen met verschillen in leeftijd, geslacht en opleidingsniveau tussen herkomstgroepen. Maar er zijn meer relevante achtergrondkenmerken die samenhangen met het gebruik van de bijstand, zoals gezondheid, huishoudenssamenstelling, en of een persoon een andere uitkering ontvangt of studeert waardoor er geen recht is op bijstand. In hoeverre hangen de verschillen tussen herkomstgroepen in bijstandsafhankelijkheid samen met deze extra achtergrondkenmerken?
Er zijn verhoudingsgewijs veel bijstandsgerechtigden met een herkomst buiten Nederland, en in het bijzonder een herkomst buiten Europa (CBS 2022a). De verschillende herkomstgroepen kennen een andere samenstelling qua leeftijd, geslacht, opleidingsniveau, gezondheid, deelname aan de arbeidsmarkt en huishoudenssamenstelling. Verschillen tussen herkomstgroepen in gebruik van de bijstand kunnen samenhangen met deze andere samenstelling. Centraal in dit artikel staat de vraag in hoeverre de oververtegenwoordiging van bepaalde herkomstgroepen in de bijstand samenhangt met verschillen in achtergrondkenmerken, zoals leeftijd en geslacht, huishoudsamenstelling, opleidingsniveau, recent arbeidsverleden en gezondheid. Het doel van dit artikel is een verdieping te bieden op de rapportage Integratie en Samenleven (CBS, 2022a), waarin alleen gekeken werd naar de samenhang met leeftijd, geslacht en opleidingsniveau. De focus van dit artikel ligt op bijstandsgerechtigden tot de AOW-leeftijd.
Het CBS gaat over op een andere manier van publiceren over wat tot nu toe de ‘bevolking met een westerse of niet-westerse migratieachtergrond’ werd genoemd (CBS, 2022b). Voortaan is meer bepalend waar iemand zelf geboren is, en minder bepalend waar iemands ouders geboren zijn. Daarbij wordt het woord migratieachtergrond niet meer gebruikt. De hoofdindeling westers en niet-westers is vervangen door een indeling op basis van werelddelen en veelvoorkomende immigratielanden. Deze indeling wordt vanaf 2022 geleidelijk ingevoerd in de statistieken en publicaties. Dit geldt ook voor de statistiek over de bijstand.
2. Methode
2.1 Onderzoekspopulatie
De onderzoekspopulatie van dit artikel bestaat uit personen vanaf 18 jaar tot aan AOW-leeftijd die gedurende het gehele eerste kwartaal 2022 in Nederland woonden. Dit is inclusief mensen in institutionele huishoudens. Dat zijn personen in instellingen zoals verpleeg- en verzorgingstehuizen en revalidatiecentra, die daar in principe voor langere tijd (zullen) verblijven. Voor de gehele onderzoekspopulatie is bepaald of zij op enig moment gedurende het eerste kwartaal 2022 gebruik maakten van bijstand. Het percentage personen met bijstand in dit onderzoek is iets hoger dan op Statline wordt gerapporteerd. Dit heeft te maken met andere selecties die in dit onderzoek worden toegepast op leeftijd (de leeftijdgrens van 18 jaar in plaats van 15 jaar) en huishoudens (dit onderzoek is inclusief institutionele huishoudens). Daarnaast wordt bijstandsgebruik niet bepaald op basis van een peildatum maar op basis van enig gebruik in een kwartaal.
De bijstand is een uitkering die wordt toegekend aan een huishouden. De analyses in dit onderzoek worden verricht op persoonsniveau, niet op huishoudensniveau. Zowel de aanvrager als diens eventuele partner worden in dit onderzoek geteld als personen met een bijstandsuitkering. De onderzoekspopulatie bestaat uit 11 051 142 mensen.
2.2 Achtergrondkenmerken
In deze paragraaf geven we een beschrijving van de achtergrondkenmerken. De achtergrondkenmerken zijn grotendeels ontleend aan het verdeelmodel voor de Participatiewet. Met dit verdeelmodel wordt voor elk huishouden de kans op bijstand geschat. Op basis van deze kansen ontvangt de gemeente van het Rijk een budget waaruit de bijstandsuitkeringen betaald kunnen worden.
Herkomst
De herkomst is in het geval dat een persoon is geboren in het buitenland het land waar de persoon is geboren. Wanneer een persoon in Nederland is geboren is de herkomst het geboorteland van de moeder tenzij de moeder ook in Nederland is geboren. In dit geval is de herkomst het geboorteland van de vader. Dit betekent dat wanneer de persoon zelf en beide ouders geboren zijn in Nederland de herkomst Nederlands is.
2.1.1 Onderzoekspopulatie naar herkomst, eerste kwartaal 2022
Leeftijd, geslacht en type huishouden
De leeftijd is gebaseerd op de geboortemaand en geboortejaar zoals deze vermeld staat in de Basisregistratie Personen (BRP). De peildatum was het einde van het eerste kwartaal 2022 (31 maart 2022). Geslacht is gebruikt zoals deze in de BRP is geregistreerd. Het type huishouden bestaat uit de volgende groepen: eenpersoonshuishouden, eenouderhuishouden, institutioneel huishouden, en paar met/zonder kinderen en overige huishoudens.
Andere uitkering en studerend
We bepalen of personen in het eerste kwartaal 2022 gebruik maakten van een andere uitkering (werkloosheid, arbeidsongeschiktheid en/of algemene nabestaandenwet) en of personen stonden ingeschreven bij een onderwijsinstelling. Zowel andere uitkeringen en studeren hangen namelijk samen met het recht op bijstand.
Zorgkosten en zorggebruik
De gezondheidstoestand van personen bepalen we op basis van drie kenmerken: (1) de totale zorgkosten in 2021 gefinancierd uit de Zorgverzekeringswet, (2) de zorgkosten ggz 2021 gefinancierd uit de Zorgverzekeringswet en het gebruik van geneesmiddelen voor depressie, psychose, en/of verslaving, en (3) niet-gebruik of gebruik van geneesmiddelen uit een of meer hoofdgroepen (nul tot vier, vier tot zes, zes tot acht en acht of meer hoofdgroepen). De hoofdgroepen zijn gebaseerd op de anatomische therapeutische en chemische (ATC) classificatie van geneesmiddelen.
De totale zorgkosten (1) zijn opgedeeld in drie gelijke groepen (op basis van tertielgroepen): laag, midden en hoog. In de groep met lage zorgkosten vallen ook mensen met zorgkosten van nul euro. De zorgkosten ggz (2) zijn opgedeeld in twee groepen: gebruik van ggz (nul euro zorgkosten ggz) en wel gebruik van ggz (meer dan nul euro zorgkosten ggz). Personen waarvan de zorgkosten onbekend zijn (omdat zij geen basisverzekering hadden in 2021) zijn ingedeeld in een aparte categorie.
Sociaaleconomische status
Om de sociaaleconomische status (SES) van mensen te bepalen is gebruik gemaakt van de recent ontwikkelde SES-Welvaart, Opleiding en Arbeidsdeelname (SES-WOA) (CBS, 2022c). De SES-WOA wordt, net als een bijstandsuitkering, toegekend aan een huishouden, en geeft een compleet beeld van de sociaaleconomische status van particuliere huishoudens. De SES-WOA bestaat uit drie deelscores: het welvaartsniveau, het opleidingsniveau en de recente arbeidsdeelname. De deelscore welvaartsniveau is gebaseerd op het inkomen en vermogen van een huishouden en dat is nauw verwant met het ontvangen van bijstand. De deelscore welvaart wordt daarom niet gebruikt voor dit onderzoek. Gegevens over het hoogst behaalde opleidingsniveau zijn voor circa 70 procent van de bevolking beschikbaar. Voor het jongere deel van de bevolking is relatief meer informatie beschikbaar dan voor het oudere deel en voor migranten is weinig informatie beschikbaar over de opleiding. In de SES-WOA wordt de informatie over opleidingsniveau die mist geïmputeerd. De imputatie vindt plaats op basis van een multinominaal logistisch regressiemodel met daarin de volgende verklarende variabelen: geslacht, leeftijdsklasse, migratieachtergrond, generatie, stedelijkheid, landsdeel, voornaamste inkomstenbron, welvaartsdecielgroepen en recent arbeidsverleden. Omdat geïmputeerde scores de resultaten kunnen beïnvloeden, is in de regressiemodellen (zie paragraaf 2.3) een indicator opgenomen die aangeeft of er sprake is van imputatie. De arbeidsdeelname is gebaseerd op het arbeidsverleden van de afgelopen vier jaar (voortdurend werkzaam, gedeeltelijk werkzaam, niet werkzaam). Mensen die kort in Nederland zijn, vallen in de categorie niet of gedeeltelijk werkzaam.
We maken gebruik van gegevens over SES-WOA uit 2019 omdat recentere jaren nog niet beschikbaar waren tijdens het uitvoeren van dit onderzoek. De SES-WOA is bepaald op huishoudensniveau. Omdat de analyses in dit onderzoek op persoonsniveau uitgevoerd worden, is de SES-WOA per persoon bepaald door elke persoon in een huishouden (gebaseerd op de samenstelling 2019) de score toe te kennen van het huishouden. Dat komt neer op het hoogst behaalde opleidingsniveau van de hoofdkostwinner of de partner, en het arbeidsverleden van de (meest) werkzame van beide (zie CBS, 2022c). Personen waar de opleidingsniveauscore onbekend was (bijvoorbeeld omdat zij in een institutioneel huishouden wonen of in 2019 niet in Nederland ingezeten waren) zijn ingedeeld in de categorie ‘onbekend’. De opleidingsniveauscore is verder ingedeeld in groepen: laag, midden en hoog.
2.3 Analyse
Om te onderzoeken welke kenmerken samenhangen met het gebruik van bijstand gebruiken we regressieanalyse. De afhankelijke variabele is het gebruik van bijstand (1 = ja, 0 = nee). De modellen zijn geschat aan de hand van Linear Probability Models (LPM) met maximum likelihood. Dit is een lineair regressiemodel dat de kans op de binaire uitkomstvariabele – in dit geval de kans op het gebruik van bijstand – schat. Een alternatief voor het schatten van een model met een binaire afhankelijke variabele is logistische regressie. Dit kent echter twee belangrijke nadelen in deze context. Ten eerste, de coëfficiënten van logistische regressie zijn niet één-op-één te vergelijken tussen groepen of modellen (Mood, 2009). Dit is juist het doel van deze studie. Ten tweede, de coëfficiënten zijn moeilijker te interpreteren omdat ze in log-odds worden uitgedrukt. Dat maakt ze moeilijk te herleiden tot de verschillen zoals getoond in de beschrijvende figuren van paragraaf 3. Een nadeel van LPM is dat het geen rekening houdt met het feit dat de afhankelijke variabele alleen waarden tussen 0 en 1 kan aannemen, waardoor het in sommige gevallen onrealistische voorspellingen kan opleveren (bijvoorbeeld een negatieve kans). Daarom zijn dezelfde modellen ook geschat met logistische regressie. De resultaten van beide methoden leidden tot gelijke conclusies. Vanwege bovengenoemde voordelen worden alleen de resultaten van LPM getoond.
De modellen worden opgebouwd door eerst de verschillen naar herkomstgroep te schatten (de geobserveerde waarden, zoals ook zichtbaar in de beschrijvende figuren van paragraaf 3), en daar stapsgewijs achtergrondkenmerken aan toe te voegen. Op deze manier wordt zichtbaar in hoeverre elk kenmerk de verschillen naar herkomst verklaart.
Voor de geschatte verschillen is in de regressie gebruik gemaakt van Weighted Effects Coding (WEC). Dit betekent dat de coëfficiënten worden uitgedrukt als afwijking van het gemiddelde in plaats van afwijking van de referentiegroep (personen met Nederlandse herkomst, in dit geval). Dit is vergelijkbaar met het centreren van variabelen rond het gemiddelde.
3. Gebruik van bijstand per achtergrondkenmerk
3.1 Bijstandsafhankelijkheid in de hele populatie
Relatief veel bijstandsgerechtigden onder migranten met een Buiten-Europese herkomst
Van de Nederlandse bevolking (tussen 18 jaar en AOW-leeftijd) ontving 4,2 procent een bijstandsuitkering op enig moment gedurende het eerste kwartaal van 2022. Onder migranten van Buiten-Europese herkomst is het aandeel met bijstand groter dan het gemiddelde. Met name migranten uit Marokko en overig Buiten-Europese landen ontvingen vaak bijstand: 20,4 en 17,7 procent. Dat is ruim vier keer zo vaak als gemiddeld. Het aandeel Surinaamse, Turkse en Nederlands-Caribische migranten met bijstand is wat kleiner, maar wel 2 tot 3 keer zo groot als gemiddeld. Indonesische migranten ontvingen slechts iets vaker bijstand dan gemiddeld (4,4 procent). Voor de Europese herkomstgroep geldt dat zij minder vaak bijstand ontvingen dan gemiddeld.
Bijstandsafhankelijkheid kleiner in de tweede generatie
Voor de meeste herkomstgroepen geldt dat de tweede generatie veel minder gebruik maakt van de bijstand dan de migranten. De Indonesische en overig Buiten-Europese tweede generaties ontvingen zelfs minder vaak bijstand dan gemiddeld (3,5 en 2,9 procent). Voor de tweede generatie van Marokkaanse, Surinaamse, of Nederlands-Caribische herkomst is het aandeel met bijstand wel hoger dan gemiddeld.
Relatief veel bijstandsgerechtigden onder migranten van 45 jaar en ouder
In de leeftijdsgroep tussen 45 en AOW-leeftijd is het aandeel personen dat bijstand ontvangt het grootst (5,2 procent), gevolgd door personen tussen 27 en 45 jaar (3,9 procent). Onder jongeren van 18 tot 27 jaar is het aandeel dat bijstand ontvangt het laagst (2,1 procent). In het algemeen geldt voor alle leeftijdsgroepen dat migranten vaker dan het gemiddelde binnen de leeftijdsgroep en vaker dan de tweede generatie bijstand ontvangen. Daarnaast neemt het absolute verschil tussen migranten en de tweede generatie toe met de leeftijd. Uitzondering op dit algemene beeld vormen Europese en Indonesische migranten jonger dan 45 jaar. Voor deze groepen geldt dat de migranten juist minder vaak bijstand ontvangen dan de tweede generatie, en minder vaak dan gemiddeld. In de hoogste leeftijdsgroep (45 jaar tot AOW-leeftijd) verschillen migranten van Marokkaanse en overig Buiten-Europese herkomst het sterkst van het gemiddelde: zij ontvangen meer dan 4 maal zo vaak bijstand als gemiddeld onder personen tussen 45 jaar en AOW-leeftijd.
Relatief veel bijstandsgerechtigden onder vrouwelijke migranten
Het aandeel vrouwen met een bijstandsuitkering (4,6 procent) is groter dan gemiddeld onder de totale bevolking (4,2 procent); het aandeel mannen met een bijstandsuitkering lager (3,7 procent). Vrouwelijke migranten uit Turkije, Marokko, Suriname, Nederlands-Caribisch gebied en overig Buiten-Europese landen ontvingen vaker bijstand dan gemiddeld (tot meer dan 5 keer meer als gemiddeld voor vrouwen). Dit geldt ook, zij het in mindere mate, voor de mannelijke migranten uit deze landen (tot 4,5 keer meer als gemiddeld voor mannen). De bijstandsafhankelijkheid is voor zowel vrouwen als mannen lager in de tweede generatie. Het absolute verschil tussen de migranten en de tweede generatie is bij vrouwen groter dan bij mannen. Bij zowel mannen als vrouwen van Turkse, Europese, overig Buiten-Europese en Indonesische herkomst is de bijstandsafhankelijkheid in de tweede generatie ongeveer gelijk of lager dan het gemiddelde. Bij de mannen valt de Marokkaanse tweede generatie op met een relatief hoge bijstandsafhankelijkheid (8,0 procent). Bij de vrouwen heeft de Surinaamse tweede generatie de hoogste bsafhankeliijstandjkheid (6,7 procent).
Relatief veel bijstandsgerechtigden bij institutionele huishoudens, eenouderhuishoudens en eenpersoonshuishoudens
Personen in institutionele huishoudens ontvingen in het eerste kwartaal 2022 het vaakst een bijstandsuitkering (15,1 procent). Ook personen in eenouderhuishoudens of eenpersoonshuishoudens hebben relatief vaak bijstand (9,7 en 9,5 procent). Voor elk type huishouden geldt dat migranten met een Buiten-Europese herkomst een hogere bijstandsafhankelijkheid hebben dan gemiddeld, met uitzondering van Indonesische migranten. Voor alle typen huishoudens geldt ook dat de bijstandsafhankelijkheid van de tweede generatie minder afwijkt van het gemiddelde binnen het type huishouden dan van migranten. Bij de institutionele huishoudens is het absolute verschil tussen de migranten en tweede generatie het kleinst. Bij de institutionele huishoudens valt verder het hoge percentage bijstandsgerechtigden onder de Marokkaanse migranten (46,7 procent) en de Marokkaanse tweede generatie (34,3 procent) op.
Bijstandsafhankelijkheid neemt toe met zorggebruik
Het aandeel personen met een bijstandsuitkering neemt toe met zorggebruik. Van de personen met lage zorgkosten (eerste tertielgroep) had in het eerste kwartaal 2022 2,4 procent bijstand, van personen met middelhoge zorgkosten (tweede tertielgroep) 3,7 procent, en van personen met hoge zorgkosten (derde tertielgroep) had 7,1 procent bijstand. Dit algemene beeld geldt voor alle herkomstgroepen en voor zowel personen geboren in Nederland als personen geboren in het buitenland. De Europese, Turkse, Indonesische, en overig Buiten-Europese tweede generatie ontving binnen alle categorieën van zorgkosten minder vaak bijstand dan het gemiddelde binnen de categorie. De andere tweede generaties ontvingen meer bijstand dan het gemiddelde.Relatief veel bijstandsgerechtigden onder mensen zonder recent arbeidsverleden
De bijstandsafhankelijkheid is veel hoger onder mensen zonder recent arbeidsverleden (38,0 procent), dan onder mensen die in een voorgaande periode van vier jaar gedeeltelijk werkten (7,4 procent), of geheel werkten (0,5 procent). Dit algemene beeld geldt voor alle herkomstgroepen. Migranten met een Buiten-Europese herkomst die de gehele voorgaande periode niet werkten, hebben een hogere bijstandsafhankelijkheid dan gemiddeld geldt voor deze groep. Opvallend is dat de tweede generatie met herkomst buiten Nederland die niet recent werkzaam is geweest, een lagere bijstandsafhankelijkheid heeft dan gemiddeld voor deze groep geldt. Met name de tweede generatie met een overige Buiten-Europese herkomst zonder arbeidsverleden heeft een relatief lage bijstandsafhankelijkheid (9,3 procent).3.2 Bijstandsafhankelijkheid van nieuwgevestigden
Sommige herkomstgroepen in Nederland bestaan voornamelijk uit vluchtelingen die zich vrij recent in Nederland gevestigd hebben. Een relatief groot aandeel van hen is nog in afwachting van een status en verblijft in asielopvang. Migranten kunnen pas aanspraak maken op een bijstandsuitkering wanneer zij een verblijfsstatus en een woning hebben. Daarna is de bijstandsafhankelijkheid hoog. Van mensen die zich recent in Nederland gevestigd hebben, hebben wij slechts beperkt of geen gegevens over opleidingsniveau, gezondheid, inkomen of arbeidsverleden uit vorige jaren. Daarom kunnen we deze groepen niet apart onderscheiden in de multivariate analyses (zie paragraaf 4). Om toch inzicht te krijgen in de bijstandsafhankelijkheid van deze groep, en hoe deze zich verhoudt tot andere herkomstgroepen tonen we in deze paragraaf de mate van bijstandsafhankelijkheid van de vijf grootste herkomstgroepen uit landen waarvandaan vóór 2022 vluchtelingen naar Nederland zijn gekomen: Syrië, Irak, Afghanistan, Iran en Somalië. Deze herkomstgroepen maken ook deel uit van de analyses in de vorige paragraaf (overig Buiten-Europese migranten), maar lichten we in deze paragraaf apart uit.
De kinderen van personen geboren in deze landen zijn relatief jong, veelal te jong om in aanmerking te komen voor een bijstandsuitkering. Daarom worden in deze sectie alleen cijfers getoond over migranten.
Bijstandsafhankelijkheid hoog onder vluchtelingen, met name Syriërs
Gemiddeld ontvangen de vijf grootste herkomstgroepen uit landen waarvandaan recent vluchtelingen naar Nederland zijn gekomen flink vaker bijstand dan gemiddeld. Het aandeel met een bijstandsuitkering is het hoogst onder personen geboren in Syrië. Met 50,4 procent is dit aandeel in het eerste kwartaal 2022 12 keer zo groot als het Nederlands gemiddelde. Van de vijf herkomstgroepen ontvingen Iraanse migranten het minst vaak bijstand (21,9 procent), maar dit percentage was wel bijna 2 keer hoger dan het percentage overig Buiten-Europese migranten met bijstand.Bijstandsafhankelijkheid neemt af met verblijfsduur
Voor alle onderscheiden vluchtelingenlanden (behalve Syrië) geldt dat het aandeel met een bijstandsuitkering onder personen die tussen de drie en zes jaar in Nederland verblijven hoger is dan onder personen met kortere verblijfsduur. Personen die nog maar kort in Nederland verblijven hebben vaak nog geen verblijfsstatus en een eigen woning, en kunnen daarom (nog) geen aanspraak maken op bijstand. Syrische migranten kregen verhoudingsgewijs snel een verblijfsvergunning, waardoor zij bij een korte verblijfduur al relatief vaak bijstand ontvingen. Voor alle herkomstgroepen neemt, na aanvankelijke toename, de bijstandsafhankelijkheid af met verblijfduur. Wel is de mate van afname erg verschillend. Voor Syrische migranten is sprake van een halvering, voor Somalische migranten is er na een afname weer toename. Onder personen die korter dan drie jaar in Nederland verblijven hebben Syrische migranten zoals gezegd veruit het vaakst een bijstandsuitkering (71,8 procent). Onder personen met een verblijfsduur van langer dan negen jaar steekt het percentage Syrische migranten met bijstand er niet langer bovenuit, en is het aandeel Somalische migranten met bijstand juist het hoogst (42,4 procent). Binnen alle categorieën van verblijfsduur is het aandeel met bijstand het laagst onder Iraanse migranten.Bijstandsafhankelijkheid is het hoogst bij migranten met migratiemotief asiel
Voor migranten van buiten de Europese Unie die na 1998 naar Nederland kwamen is een migratiemotief geregistreerd. Onder migranten met migratiemotief asiel is het aandeel met een bijstandsuitkering het hoogst, gemiddeld 41,6 procent. Het aandeel met bijstand is een stuk lager onder gezinsmigranten (10,0 procent). Dit zijn personen die als partner of kind zijn meegekomen of nagereisd met een migrant, meestal een asielmigrant. Arbeids- en studiemigranten ontvingen het minst vaak een bijstandsuitkering (0,9 procent). Van de migranten met een overig of onbekend migratiemotief ontving een relatief groot aandeel bijstand (14,2 procent). Dit is een uiteenlopende groep (ca. 10 procent van de migranten), waaronder bijvoorbeeld personen vallen die voor medische behandeling of als au pair naar Nederland zijn gekomen.
Het algemene patroon is zichtbaar in alle vijf de herkomstlanden waarvandaan recent vluchtelingen naar Nederland zijn gekomen. Asielmigranten ontvangen het vaakst bijstand, gezinsmigranten en migranten met overig of onbekend motief vormen de middenmoot, en arbeids- en studiemigranten hebben het laagste aandeel met bijstand. Er zijn aanzienlijke verschillen tussen de landen. Zo valt op dat Somalische en Syrische asiel- en gezinsmigranten relatief vaak een bijstandsuitkering hebben, maar dat het aandeel arbeids- en studiemigranten met bijstand juist relatief groot is onder Afghaanse en Iraakse migranten.4. Samenhang tussen gebruik van de bijstand en achtergrondkenmerken
Het voornaamste doel van de regressieanalyses is om te kijken in hoeverre de verschillen in het aandeel met bijstand per herkomstgroep samenhangen met achtergrondkenmerken. Met andere woorden, we onderzoeken of de geschatte kansen op gebruik van de bijstand wijzigen voor de diverse herkomstgroepen als we rekening houden met verschillen in bijvoorbeeld leeftijdsopbouw, gezondheid en opleidingsniveau. Die berekening, die gebaseerd is op een multivariate analyse, gaat ervan uit dat de opbouw van de onderscheiden kenmerken in de herkomstgroepen gelijk is en geeft de voor de achtergrondkenmerken gecorrigeerde uitkomsten. Als de verschillen tussen herkomstgroepen in gebruik van de bijstand (deels) wegvallen, betekent dit dat ze (deels) verband houden met de achtergrondkenmerken in het model. Vallen de verschillen niet weg, dan zijn ze niet toe te schrijven aan de betreffende achtergrondkenmerken.
De regressiemodellen zijn als volgt opgebouwd:
- Model 1 bevat alleen de verschillende herkomstgroepen (met WEC, zie paragraaf 2.3) en reproduceert daarmee de geobserveerde verschillen in het aandeel personen met bijstand ten opzichte van het gemiddelde van de gehele populatie;
- Model 2 bevat de herkomstgroepen en daarnaast geslacht en leeftijd;
- Model 3 bevat aanvullend op het voorgaande model type huishouden, ontvangen van een andere uitkering (ja/nee) en ingeschreven staan in het onderwijs (ja/nee);
- Model 4 bevat aanvullend op het voorgaande model verschillende gezondheidsvariabelen: zorgkosten in tertielgroepen, aantal medicijngroepen, kosten voor GGZ (ja/nee), en of er antidepressiva (ja/nee), antipsychotica (ja/nee), en verslavingsmedicatie (ja/nee) zijn gedeclareerd (inclusief een indicator voor personen die geen zorgkosten hebben gemaakt omdat zijn geen basisverzekering hebben);
- Model 5 bevat aanvullend op het voorgaande model het opleidingsniveau van de referentiepersoon van het huishouden (inclusief een indicator voor geïmputeerde waarden).
Arbeidsverleden (figuur 3.1.6) is niet opgenomen als achtergrondkenmerk omdat het te sterk samenhangt met het ontvangen van bijstand. Door deze variabele toe te voegen aan het model verdwijnt weliswaar een aanzienlijk deel van de verschillen naar herkomst, maar er is niet echt sprake van verklaring. We kunnen dan namelijk concluderen dat sommige groepen vaker bijstand ontvangen dan gemiddeld omdat ze minder vaak werkzaam zijn: een logische voorwaarde voor het ontvangen van bijstand. Omdat dit geen aanvullend inzicht biedt en de verklarende waarde van de andere achtergrondkenmerken kan vertekenen, wordt alleen opleidingsniveau gebruikt als indicator voor de sociaaleconomische status van het huishouden.
Onderstaande figuren laten per generatie en herkomstgroep zien hoe groot het verschil in het aandeel personen met bijstand is ten opzichte van het gemiddelde van de totale bevolking van Nederland (van 18 jaar tot AOW-leeftijd). Een positieve waarde betekent dat het aandeel personen met een bijstandsuitkering binnen een herkomstgroep groter is dan gemiddeld. Een negatieve waarde betekent dat het aandeel kleiner is dan gemiddeld. Het verschil is uitgedrukt in procentpunten. Model 1 laat de feitelijke verschillen zien, zoals ook eerder getoond in de beschrijvende figuren. Per model wordt het gecorrigeerde verschil getoond, oftewel, het verschil dat overblijft na de toevoeging van de genoemde variabelen aan het regressiemodel.
Herkomst verklaart – op zichzelf - 5,3 procent van de variantie in bijstand (model 1). Met het uitbreiden van het aantal verklarende variabelen neemt de verklaarde variantie toe tot 13,6 procent. Model 2 (leeftijd en geslacht) verklaart vrijwel niets in toevoeging op herkomst. De overige modellen voegen elk min of meer even veel verklaarde variantie toe.
Ook na correctie vaak bijstand voor Marokkaanse migranten
De geobserveerde verschillen (model 1) laten zien dat de verschillen ten opzichte van het gemiddelde het grootst zijn voor personen geboren in het buitenland. Het algemene beeld dat de opbouw van de modellen laat zien is dat de groepen waarbinnen het aandeel personen met bijstand flink groter is dan gemiddeld – Marokkaanse, Turkse, Nederlands-Caribische, Surinaamse, en overig Buiten-Europese migranten – het verschil afneemt na correctie voor de andere kenmerken, maar wel blijft bestaan. Leeftijd en geslacht spelen nauwelijks een rol, en huishoudenstype, het volgen van een studie, het ontvangen van een andere uitkering en gezondheid lijken alleen voor Surinaamse en Nederlands-Caribische migranten een deel van het verschil te verklaren. De correctie voor opleidingsniveau van de referentiepersoon van het huishouden leidt tot een duidelijker afname van het verschil, met name voor personen geboren in Marokko of Turkije. Europese migranten ontvingen minder vaak bijstand dan gemiddeld. Dat verschil neemt wat af na correctie voor achtergrondkenmerken. Het aandeel met bijstand onder Indonesische migranten verschilt nauwelijks van het gemiddelde en dit verandert niet na correctie.Turkse tweede generatie na correctie minder bijstand dan gemiddeld
Voor de tweede generaties die vaker dan gemiddeld bijstand ontvangen – de Turkse, Marokkaanse, Surinaamse, en Nederlands-Caribische tweede generatie – geldt dat er met name een afname plaatsvindt na correctie voor opleidingsniveau. Het gecorrigeerde verschil ten opzichte van het gemiddelde is klein. Het gecorrigeerd verschil wordt voor de Turkse tweede generatie zelfs negatief. Dit betekent dat de Turkse tweede generatie minder vaak bijstand ontvangt dan gemiddeld als er gecorrigeerd wordt voor achtergrondkenmerken. Personen geboren in Nederland van Europese, Indonesische of overig Buiten-Europese herkomst ontvingen minder vaak dan gemiddeld bijstand. Het verschil blijft na correctie voor achtergrondkenmerken min of meer gelijk.5. Conclusie
In deze studie is ten eerste gekeken of het gebruik van bijstand door mensen van 18 jaar tot AOW-leeftijd verschilt tussen herkomstgroepen. Van de Nederlandse bevolking ontving 4,2 procent een bijstandsuitkering op enig moment gedurende het eerste kwartaal van 2022. Het aandeel personen dat bijstand ontvangt was groter dan het landelijk gemiddelde onder migranten van Buiten-Europese herkomst. Met name migranten uit Marokko en overig Buiten-Europese landen ontvingen vaak bijstand. Voor alle Buiten-Europese herkomstgroepen geldt dat de tweede generatie aanzienlijk minder bijstand ontving dan de eerste generatie (de migranten). Onder de tweede generatie van Marokkaanse, Surinaamse en Nederlands-Caribische herkomst was het aandeel met bijstand hoger dan het landelijk gemiddelde. Bij personen die zich nieuw in Nederland vestigden is de bijstandsafhankelijkheid hoog, met name bij personen die als migratiemotief asiel hebben. De bijstandsafhankelijkheid neemt wel af bij een lagere verblijfsduur.
Om de verschillen in bijstandsafhankelijkheid tussen herkomstgroepen nader te onderzoeken, is ten tweede de samenhang met verschillende relevante kenmerken onderzocht: leeftijd, geslacht, type huishouden, het volgen van een studie, het ontvangen van andere uitkeringen, zorggebruik en opleidingsniveau. Dit is gedaan door te corrigeren voor geen, enkele of al deze kenmerken in meerdere regressiemodellen. Uit de regressieanalyses bleek dat de groepen waarbinnen het aandeel personen met bijstand flink groter is dan gemiddeld – Marokkaanse, Turkse, Nederlands-Caribische, Surinaamse, en overig Buiten-Europese migranten – het verschil afneemt na correctie voor de andere kenmerken, maar wel blijft bestaan. Voor de tweede generaties die vaker dan gemiddeld bijstand ontvangen – de Turkse, Marokkaanse, Surinaamse, en Nederlands-Caribische tweede generatie – geldt ook dat er met name een afname plaatsvindt na correctie voor opleidingsniveau.
De verschillen in bijstandsafhankelijkheid die we vonden voor geboorteland en herkomstland hangen ten dele dus samen met een andere samenstelling van deze groepen. Wanneer hiermee rekening wordt gehouden, dan blijkt dat de achtergrondkenmerken – in volgorde van belang - opleidingsniveau, zorggebruik, type huishouden, het volgen van een studie en het ontvangen van een andere uitkering samenhangen met de kans dat iemand gebruik maakt van de bijstand. Verschillen naar geboorteland en herkomstland worden na correctie kleiner, maar blijven wel aanwezig. Het verschil dat na correctie overblijft hangt mogelijk samen met achtergrondkenmerken die geen onderdeel zijn van deze studie, zoals beheersing van de Nederlandse taal en deelname aan sociale netwerken.
6. Referenties
CBS (2022a). Rapport Integratie en samenleven 2022.
CBS (2022b). Nieuwe indeling bevolking naar herkomst. Vervanging van de indeling naar migratieachtergrond en westers/niet-westers. Statistische Trends, februari.
CBS (2022c). Documentatie sociaaleconomische statusscores van particuliere huishoudens op 1 januari.
Mood, C. (2009). Logistic Regression: Why we cannot do what we think we can do, and what we can do about it. European Sociological Review, 1(26), 67-82.
Bron: CBS
Ook interessant:
Lees hier: Bedrijven richten zich op lokale productie
Lees hier: Extreme Networks erkend voor vermindering energieverbruik en recycling tonnen e-waste